Kenmerkend aspect 33 (8) (examen) (H/V)

Kenmerkend aspect 33: Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces bij tijdvak 8: Burgers en Stoommachines.

Na de nederlaag van Napoleon Bonaparte keerden de oude vorstenhuizen weer terug op de troon in Europa. Deze ‘restauratie’ betekende niet dat het absolutisme volledig terugkeerde. De vorsten moesten accepteren dat de grondwetten bleven. Ook moesten zij een volksvertegenwoordiging naast zich dulden, maar die had in de regel nauwelijks macht. Van democratie was dan ook geen sprake (meer). De vorsten regeerden wellicht niet meer als absoluut vorst, ze regeerden wel autoritair (ze dulden geen tegenspraak van de burgers).

In Nederland ging het niet veel anders. Nederland werd na de Franse periode (voor het eerst) een koninkrijk. Koning Willem I was geen democraat. Hij moest niets hebben van het idee dat hij de hoogste macht van het volk had gekregen. De grondwet maakte het hem mogelijk om feitelijk ‘alleen’ te regeren omdat het parlement weinig te zeggen had. De koning vergeleek Nederland graag met een huisgezin, waarover hij als vader en onbetwistbaar hoofd van het gezin regeerde. Deze beeldspraak werd ook door vele Nederlanders graag gebruikt en positief opgevat.

De oppositie kwam na 1840 van de liberalen. De leider van de liberalen in Nederland was de Leidse hoogleraar Johan Rudolf Thorbecke. Hij was van mening dat het parlement de hoogste macht moest krijgen en de burgers het parlement moesten kiezen. Uitbreiding van het kiesrecht was daarvoor noodzakelijk.

De grondwet van 1848

Koning Willem II trad aan in 1840. Aanvankelijk vond hij net als zijn vader dat de macht in handen moest zijn van de koning. Hij veranderde zijn houding echter plotsklaps toen in 1848 in verschillende Europese landen revoluties uitbraken. Zo zetten in Frankrijk revolutionairen de gehate koning Louis Philippe af. Geschrokken door deze gebeurtenissen koos Willem II voor ‘tijdig’ toegeven. Naar eigen zeggen veranderde hij “in één nacht van conservatief in liberaal”. Thorbecke kon nu aan het werk.

Binnen drie weken schreef Thorbecke een van de modernste grondwetten van Europa.
Nederland was onder koning Willem I al een constitutionele monarchie; met de nieuwe grondwet van 1848 werd Nederland ook een parlementaire democratie: de burgers kozen het parlement en het parlement controleert de regering. De veranderingen op een rij:

1814 - 1848Grondwet van 1848
Geen machtenscheiding
Alleen de rechters waren onafhankelijk
Machtenscheiding:
  • koning en ministers krijgen de uitvoerende macht

  • parlement en regering vormen samen de wetgevende macht
  • De hoogste macht lag bij de koning
  • De hoogste macht ligt voortaan bij de Tweede Kamer

  • De koning wordt onschendbaar: als hij iets verkeerd doet zal het parlement niet de koning erop aanspreken; het parlement zal dan uitleg eisen van de ministers

  • Parlement geen echte volksvertegenwoordiging
  • De Tweede Kamer wordt direct gekozen door de burgers
    Het kiesrecht blijft voorbehouden aan mannen van 25 jaar en ouder die een bepaald bedrag aan belasting betalen (censuskiesrecht)
  • De ministers waren de dienaren van de koning
  • De ministers moeten nu verantwoording afleggen aan het parlement (ministeriële verantwoordelijkheid)

  • Plannen en besluiten van de ministers moeten worden goedgekeurd door het parlement