Kenmerkend aspect 39 (9) (examen) (H/V)

Kenmerkend aspect 39: Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme bij tijdvak 9: Wereldoorlogen.

Een totalitaire beweging is een staat waarin de overheid het leven van de burgers beheerst en controleert. Zo’n staat probeert haar volk als het ware te hersenspoelen en te krijgen tot het soort denken wat de overheid voor staat. De middelen die het daarvoor gebruikt komen terug in kenmerkend aspect 9.4 (massacommunicatie). In positieve zin door het verheerlijken van de partij of de leider of in negatieve zin, zoals in Duitsland, door bijvoorbeeld een bevolkingsgroep (joden), ideologie (communisme) of een groep landen (Frankrijk en Sovjet-Unie) als vijand te bestempelen. Wie zich daartegen uitspreekt of daarvan wordt verdacht, is per definitie altijd een vijand van de staat (en het volk). Vrijheden zijn er nauwelijks, tegenstanders worden opgepakt en opgesloten zonder enige vorm van een (eerlijk) proces, vaak met de intentie hen uit de weg te ruimen. We onderscheidden drie vormen van totalitarisme die zijn voortgekomen in deze periode: het (Italiaanse) fascisten, het (Russische) communisme en het (Duitse) nationaalsocialisme.

Allereerst ontstond in Italië (oktober 1922) het fascisme onder leiding van Benito Mussolini. Het fascisme is het beste te definiëren als een ideologie die staat voor verheerlijking van het Italiaanse nationalisme, volgzaamheid aan één leider (Il Duce) en het gebruiken van geweld (militarisme) om van Italië een grootmacht te maken, vergelijkbaar met de gloriedagen van het Romeinse Rijk. De Italiaanse economie werd centralistisch geleid en stelde het staatsbelang boven dat van het individu of de onderneming. Op het gebied van godsdienst leunde het fascisme enigszins op het Rooms-Katholicisme. De Kerk steunde de fascisten ook min of meer, vooral door haar grote angst voor het goddeloze communisme. Hoewel de fascisten het Italiaanse volk bevoordeelde was zij nimmer echt veroordelend jegens bijvoorbeeld de joden, die pas echt onder druk van de Duitsers ook in Italië vervolgd werden. Het Italiaanse fascisme heeft als symbool een Italiaanse vlag met daarop een ‘fasces’ (bundel roeden om een bijl heen), wat verwijst naar het oude (en glorieuze) Romeinse Rijk.

Eind 1922, onderstond vervolgens in Rusland onder leiding van Vladimir Lenin de communistische Sovjet-Unie (1922), wat met de Russische Revolutie in 1917 al een belangrijke stap in deze richting had gezet. Deze staat verheerlijkte het idee van een samenleving zonder klassenverschillen (gelijkheid) met een sterke partij en leider die aan het hoofd stond van het landsbestuur. Het communisme bood geen plaats aan kritiek – er bestond dan ook geen vrijheid van meningsuiting – en maakte gebruik van een geleidde economie: een staatseconomie / planeconomie. De boerderijen van vrije boeren werden afgepakt en samengevoegd in grote staatsboerderijen (collectivisatie), die onder leiding van de staat werkte aan het mogelijk maken van grotere opbrengsten en het industrialiseren van de Russische economie. Er werden ambitieuze vijfjarenplannen opgesteld die de Sovjet-Unie in korte tijd moesten ontwikkelen tot een industriële grootmacht. De staat was verder atheïstisch (geen godsdienst), anti-materialistisch (tegen het private bezit) – dus tegen het kapitalisme – en anti-kolonialistisch (tegen het bezit van kolonies). In de communistische ideologie doen ras en de natie er niet toe: het gaat de communisten er enkel en alleen om de arbeidersklasse wereldwijd aan de macht te krijgen. In de Sovjet-Unie werden ook (in mindere mate) joden vervolgd, maar dit maakt niet per definitie deel uit van haar communistische ideologie. Het communisme is herkenbaar aan de hamer en sikkel (typische landbouw- en industrie-werktuigen), wat vaak afgebeeld wordt op gebouwen, beelden en de vlag van de Sovjet-Unie.

Tot slot kwamen in 1933 de nationaalsocialisten onder aanvoering van Adolf Hitler aan de macht in Duitsland. Hitler had zich door Mussolini laten inspireren, hoewel hij niet middels een staatsgreep (zoals in 1924) maar via democratische verkiezingen aan de macht was gekomen. Met de dood van president Von Hindenburg in 1934 vestigde Hitler zijn definitieve positie als de absolute leider (Führer) van Duitsland. Vaak wordt het nationaalsocialisme van Hitler ook wel een vorm van fascisme genoemd, omdat zij evenals het Italiaans fascisme sterk leunt op bijvoorbeeld het nationalisme, het belang van de staat boven het individu en de wil heeft om de natie superieur te maken aan andere landen in Europa. Toch verschilt het nationaalsocialisme van Hitler op één punt sterk van het fascisme van Mussolini, namelijk: de rassenleer van de nazi’s. Hitler achtte het Duitse en “Arische ras” superieur aan andere volkeren en beschouwde bovendien het jodendom als de aardvijand van Duitsland. De “Endlösung der Judenfrage” (eind- of definitieve oplossing van het Jodenprobleem) die leidde tot de vervolging van de joden in Europa vind men niet terug in het Italiaanse fascisme, waardoor zij ook los van elkaar gezien dienen te worden gezien. Het nationale symbool van de nazi’s is de Swastika (het hakenkruis), dat van oorsprong gebruikt werd door het boeddhisme. De variant van de nazi’s is echter gekanteld ten opzichte van de boeddhistische variant.