Kernbegrippen tijdvak 8 (examen) (H/V)

Hier vind je een overzicht van alle kernbegrippen en hun betekenis, die horen bij de tijdvak 8: de tijd van Burgers en Stoommachines (1800 – 1900).

Kernbegrippen:Betekenis:
ConfessionalismePolitiek-maatschappelijke stroming die uitgaat van een geloof (confessie). Het confessionalisme speelde in een aantal Europese landen, waaronder Duitsland en Nederland, vanaf ongeveer 1870 een rol.
DemocratiseringGroei van de invloed van de bevolking in politiek en samenleving. In de 19e eeuw nam bijna overal in Europa de macht van de volksvertegenwoordiging toe en werd het kiesrecht uitgebreid.
EmancipatiebewegingBeweging die naar gelijkberechtiging streeft. In de 19e eeuw kwamen het feminisme, socialisme en confessionalisme op als emancipatiebewegingen voor respectievelijk vrouwen, arbeiders en orthodoxe christenen. Met emancipatie wordt ook de afschaffing van de slavernij bedoeld.
FeminismeHet streven naar een gelijkwaardige positie van de vrouw. De belangrijkste doelen bij de eerste feministische golf, rond 1900, waren vrouwenkiesrecht, goed onderwijs voor meisjes en goede banen voor (ongehuwde) vrouwen. Bij de tweede feministische golf, vanaf 1965, ging het onder meer om gelijke kansen van vrouwen op de arbeidsmarkt, recht op abortus en een gelijke rol van man en vrouw in het huishouden.
Modern imperialismeDe Europese expansie vanaf 1870, waarbij Europese mogendheden hun koloniale bezit uitbreidden en hun kolonies grondiger gingen exploiteren. Imperialisme is het streven naar territoriale machtsuitbreiding door directe heerschappij of via invloedssferen. Voorbeeld: het Romeinse imperium.
Industriële revolutieOmwenteling in productiemethoden, waarbij handarbeid wordt vervangen door machines. De industriële revolutie begon rond 1775 in Groot-Brittannië.
Industriële samenlevingSamenleving waarin de economie wordt beheerst door de industrie en de dienstensector en meer dan de helft van de bevolking in de stad woont.
LiberalismePolitiek-maatschappelijke stroming die de vrijheden en rechten van het individu centraal stelt. Het liberalisme wil een parlementair stelsel, waarin de gekozen volksvertegenwoordiging de hoogste macht heeft. Het liberalisme was in de tweede helft van de 19e eeuw de overheersende politieke stroming in onder meer Nederland en Groot-Brittannië.
NationalismeVoorliefde voor het eigen volk. Als politiek-maatschappelijke stroming streefden nationalisten naar nationale zelfstandigheid in een eigen natie-staat. Vooral na 1870 ontstond een agressief nationalisme, dat het eigen volk en de eigen natie verheerlijkte en was gericht tegen andere naties of binnenlandse minderheden.
Politieke stromingBeweging die deel wil nemen aan het bestuur vanuit bepaalde opvattingen over de juiste inrichting van de maatschappij. In de eerste helft van de 19e eeuw ontstonden het liberalisme, het nationalisme en het socialisme; in de tweede helft ontstonden het confessionalisme en feminisme.
Sociale kwestieDoor de industriële revolutie ontstond het vraagstuk van de armoede en de slechte werk- en leefomstandigheden van de arbeiders en de vraag hoe de arbeiders konden worden geïntegreerd in de samenleving.
SocialismePolitiek-maatschappelijke stroming en emancipatiebeweging van de arbeidersklasse die streeft naar meer gelijkheid en gelijkwaardigheid. Eind 9e eeuw werd het marxisme op het Europese vasteland de overheersende stroming binnen het socialisme. Marxistische sociaaldemocraten streefden naar een revolutionaire machtsovername van de arbeidersklasse, maar ontwikkelden vanaf 1890 meer gematigde opvattingen. Het doel verschoof naar algemeen kiesrecht en geleidelijke verbeteringen. Marxistische communisten bleven de revolutie voorop stellen.